Skip to main content

K.I.S.S principe (Keep it simple, stupid)

Het K.I.S.S. principe komt in veel verschillende sectoren voor.

In het geval van presentaties maken betekent het dat we onze dia's niet te moeilijk mogen maken.
Dit doen we door:

  • Niet te veel tekst op onze dia's te zetten (de 1-6-6 regel genoemd)
  • Onze tekst aan te passen aan ons publiek

De 1-6-6 regel

Deze regel zegt dat we niet te veel tekst op onze dia's mogen zetten.

Een presentatie dient als ondersteuning van een voordracht.
Dia's moeten dus niet veel tekst bevatten, de meeste uitleg zal komen van wat de presentator zegt.

De cijfers betekenen het volgende:

- 1 Onderwerp per dia
- Maximum 6 zinnen per dia
- Maximum 6 woorden per zin

Deze dia volgt de 1-6-6 regel niet:

image-1630608315411.png

De dia heeft meerdere zinnen en veel van de zinnen bevatten meerdere woorden.
Het publiek van deze presentatie zal te veel aandacht verliezen door de hele tekst te proberen lezen en zullen minder aandacht hebben voor wat de presentator aan het uitleggen is.

Het had beter geweest om een paar belangrijke delen uit de tekst te halen en deze in een kleine opsomming te zetten.
De rest van de uitleg kan dan verteld worden door de presentator.
Een beter voorbeeld:

image-1630608514610.png

Het taalgebruik aanpassen aan je publiek

De taal en woorden die je gebruikt in je presentatie en op je dia's moet natuurlijk taalgebruik zijn dat je publiek verstaat.
Als een wetenschapper een bepaald onderwerp zal uitleggen aan andere wetenschappers zal die moeilijkere woorden gebruiken dan wanneer hij dat moet uitleggen aan een klas van middelbare school leerlingen.

Let dus op dat je:

  • Een taal gebruikt die je publiek verstaat.
    Nederlands spreken tegen een Franstalig publiek zal niet nuttig zijn.
  • Geen dialect gebruikt.
    Niet elk dialect gebruikt de zelfde woorden.
    Als een West-Vlaming een presentatie geeft over "e seule en e stutte", weet jij dan waarover het gaat?
  • Geen jargon (vaktaal)
    Vele beroepen gebruiken een eigen woordenschat of vaktaal.
    Als je een presentatie geeft voor collega's kan je gerust jargon gebruiken want je collega's kennen deze woorden.
    Maar als je iets moet uitleggen aan een klant zal je misschien andere woorden moeten gebruiken omdat de klant je jargon niet kent.

Kortom, je moet dus weten wie je publiek zal zijn en je moet dus je taalgebruik daarop afstemmen.

Een voorbeeld:

image-1630608546782.png

Deze dia kan je niet gebruiken in een klas van middelbare school leerlingen omdat de niet alle woorden zullen begrijpen die hierop staan.
Maar als je de zelfde dia zou gebruiken voor een zaal vol oude priesters dan zal je geen probleem hebben.
De priesters kennen Latijn en hebben meer kennis van bepaalde woorden die binnen hun beroep gebruikt worden.

image-1630609864146.png

Deze dia die het zelfde zegt kan je dan weer wel gebruiken voor een klas leerlingen:
Het taalgebruik is aangepast aan het publiek.

Animaties en dia overgangen

Als je animaties en dia overgangen gebruikt, let dan op de volgende dingen:

  • Gebruik niet te veel verschillende types animaties of overgangen door elkaar.
  • Gebruik niet te veel animaties op 1 dia

Een goede leidraad is: Kies 1 overgang en blijf deze gebruiken doorheen je presentatie.
Kies 1 of 2 types animaties en blijf deze zelfde gebruiken doorheen je presentatie.